Introductie
HET KASTEEL IS GEGEERD ...
Al in de Middeleeuwen zijn de stroomafwaarts gelegen steden langs de Maas, met name Dinant en Bouvignes, internationaal bekende centra van handel en industrie, dankzij de bedreven koper- en messinggieters.
De vallei is bovendien een doorgang in de grensstreek, waar strijdkrachten die een gebied willen verdedigen of veroveren altijd doorheen moeten. Niet gek dus dat de Maasvallei op het verlanglijstje staat van de graven van Namen, de prins-bisschoppen van Luik, de koningen van Frankrijk en Spanje en de keizers van Oostenrijk.
... MAAR MOEILIJK TE VEROVEREN
Als gevolg van de grote honger naar verovering en overheersing worden er in dezelfde periode steeds meer versterkingen gebouwd langs de rivier. Dat is de context waarin Jean d’Orjo (of ‘Cornechiche’), een inwoner van Dinant, een vesting bouwt op een stuk grond dat hij in 1378 als leengoed krijgt van de graaf van Namen. Van die vesting zijn maar weinig sporen overgebleven.
ÉÉN PLEK, DRIE FAMILIES
Sinds de bouw door Jean d’Orjo is Freÿr nooit meer verkocht. Het kasteel werd van generatie op generatie doorgegeven, waaronder drie keer door vrouwen, binnen de familie Spontin (daarna Beaufort-Spontin), de familie Laubespin en de familie Bonaert.
Marie d’Orjo, kleindochter van Jean, brengt Freÿr in wanneer ze in 1410 trouwt met Jacques de Spontin, die afkomstig is uit een invloedrijke familie uit de kringen rond de graaf van Namen.
Bijna vier eeuwen later, in 1836, komt het domein in handen van de familie Laubespin, wanneer Gilda de Beaufort-Spontin in het huwelijk treedt met Charles-Marie-Camille de Laubespin.
Hun achterkleindochter, die eveneens Gilda heet, trouwt in 1941 met Francis Bonaert. Hun kinderen, kleinkinderen en achterkleinkinderen hebben samen de vereniging Domein van Freÿr opgericht om het kasteel en de tuinen te beheren. Ze worden daarbij ondersteund door het Fonds Laubespin-Lagarde, dat beheerd wordt door de Koning Boudewijnstichting.